Index      Biografie     Over deze werken   Het oeuvre   Tentoonstellingen  Contact
Beschouwingen over deze werken 
Motivatie m.b.t. de “techno-thematische kunstwerken”  “Niet de “kunstenaar” maar de “kunst” dient uit zichzelf te spreken”.  De thematische expressie in deze werken is ontstaan vanaf de jaren 1960 agv. existentiële vragen die bij de “kunstenaar” opdoemden tijdens het constateren van de  asymmetrische tijdsbeleving eigen aan elke waarnemer. Het intrigerende daarvan was voor hem het spontaan verabsoluteren van het “éénrichtingsverstrijken” van de tijd in de  ”positieve” waarneming met een uitsluitend “lineair-causaal” denken als gevolg. Dit enkel door positieve waarneming te verifiëren gedeelte van het werkelijke “zijn der dingen” bleef  dan ook meer en meer, via een allesbepalende “fysisch wetenschappelijke benadering”, als een uitsluitend reductionistisch verhaal bestaan. Een eenzijdig kwantitatief  beschrijven  van feiten, dingen en gebeurtenissen van een los van de waarnemer reeds gevormd “zijnde” wereld werd hierdoor echter te absoluut onderkend. Dit zogenaamd absoluut “zijnde”  zelf kreeg filosofisch weliswaar een “kwalitatieve benoeming” door bvb. Kant (ding an sich) en later Heidegger (dasein) maar werd verder “fysisch” onverlet gelaten. In bepaalde  gevallen werd het uit de beschrijving zelf terug kwantitatief afgeleid maar precies dat kon hem geen volle genoegdoening schenken. Immers de onwaarschijnlijkheid van een fysisch  waarneembare werkelijkheid op de uiterst ingewikkelde wijze waarin ze zich voordoet  - evoluerend enkel in een verstrijkende tijd - bleek hem te overweldigend complex en  contradictorisch in zichzelf - om enkel uit de evolutie van de ”fysische entropiegerichtheid” ontstaan te kunnen zijn. Hiermee wordt immers het filteren van “de” werkelijkheid  gesuggereerd door het beperkte “lineair-causaal” principe - dat enkel door perspectivistische waarneming is bepaald - om ze vervolgens volledig (op zich) te kunnen beschrijven(??).  Dit in plaats van deze gelimiteerde kennisbasis zelf aan te passen aan haar - niet volledig uit lineair causale principes af te leiden - complexiteit, zoals bvb. het leven. Voor het  beschrijven van de “volledige werkelijkheid” waarbij het lineaire verloop ervan ons als de enig ware tijdsparameter wordt voorgehouden blijft deze kwantitatieve beschrijving echter  als absoluut geldend verondersteld. Dit door - zonder verdere verklaring ter zake maar uit gewoonte  - het waargenomene los van de waarnemer te beschouwen als het enig  mogelijke “inzicht” dat men over “de” volledige werkelijkheid zou kunnen verkrijgen. Nochtans bleek deze uitsluitend kwantitatieve informatie over tijd en werkelijkheid ook  waarnemingsmatig gebonden vanwege het “feit” dat reeds in 1905 door Einstein fysisch bewezen werd dat een “Universeel heden” in wezen onmogelijk was omdat de verstrijkende  tijd een waarnemerafhankelijk gegeven bleek waardoor er in geen geval nog een universele tijd (of heden) los van de complexe waarnemer kon bestaan.  De onwaarneembare werkingen als toeval en toekomst die zich eveneens voordeden in deze veronderstelde deterministische werkelijkheid - die hem bij dieper inzicht, van de echte  slechts het waarneembare substraat leek (Bohr : de werkelijkheid toont ons enkel wat wij over haar kunnen weten niet hoe zij “is”) - zijn evenwel indeterministisch van aard en  werden daarom decennia lang (tot  1982 : experiment van A.Aspect maar ook nog tot op vandaag) als niet ter zake doende genegeerd. De logische consequentie van dit absoluut  determinisme tot in het oneindige doorgevoerd is echter, dat fundamentele contradicties op de voorgrond treden (noodzakelijk invoeren van “verborgen variabelen”). Deze éénzijdig  “lineair-causale” benadering van “het feitelijk waargenomene” - omwille van zijn technologische werkbaarheid - geldend in de onmiddellijke omgeving van de waarnemer werd  echter evenzeer voor het zich verder bevindende - “niet direct waarneembare” - eveneens als de enige reëel geldende kennisbasis aanzien. In het technologisch denkkader werd  daarom ook het noodzakelijk waarnemerafhankelijk tijdsverband opgeheven, dat op grotere afstanden en snelheden tov. het waargenomene noodzakelijk was (zie bij Einstein maar  ook reeds bij Kant), waardoor het na verloop van “tijd” ook zijn polluerende beperkingen toonde. Dat was er, voor de “kunstenaar” dan ook teveel aan. Wetenschap bleek enkel  mogelijk bij de gratie van afzondering (op basis van axioma’s), ideologie en religie van verbinding (op basis van dogma’s). Niet hun onderlinge uitsluiting maar slechts hun concreet  stuurbaar evenwicht, als derde element, bleek levensvatbaar en was dus cruciaal.  Wilde de eerste wet van de thermodynamica immers op kosmische schaal contradictieloos geldig blijven dan bleek het noodzakelijk niet enkel de afzonderlijke dingen maar ook  hun relatief onderling verband mee in het bad te nemen. Een in zichzelf terugkerende cyclisch stuurbare “werkelijkheids-structuur” blijkt in dat geval de enige oplossing om de  bestaande orde te kunnen verantwoorden. De afbraak van orde (verloren warmte of microscopische beweging) in gravitationele omstandigheden spontaan optredend bij elke  macroscopische beweging, blijkt inderdaad onmogelijk te vermijden zonder toepassing van een analoge cyclische structuur in de energietechnologie. Het “oude lineair-causaal,  wetenschappelijke en dus kwantitatieve denken” - op beperkte “fysische schaal” uitermate doeltreffend - verzaakte echter in de technologie aan de eveneens noodzakelijk preventief  in te bouwen waarnemerafhankelijke “integrerende dimensie van de tijd, in beide richtingen werkzaam. Deze bleek echter slechts mogelijk door een ontwerp waarin de integrale  samenhang duidelijk werd tussen microscopische en macroscopische werkingen. Dit niet inzien en toch toepassen liet onvermijdelijk de orde bij elke macroscopische beweging  onherroepelijk nivelleren (entropie : pollutie). En dit op dermate absolute wijze dat, op bredere kosmische schaal doorgetrokken, de evolutie uiteindelijk in een zinloze warmtedood  moest eindigen (tweede wet). Het waarnemerafhankelijke werd in technologische processen - in tegenstelling tot de louter “fysisch afgezonderde” waargenomen waarden als  warmte en zwaartekracht, immers niet als kwalitatieve dimensie ingevuld. Hierdoor had nochtans ook het noodzakelijk gestuurd verhinderen van macroscopische beweging  (negatief) op basis van een daarvoor noodzakelijke preventief instelbare ijkwaarde-opstelling microscopisch soelaas kunnen bieden door aan dezelfde technologische eenheid  symmetrisch” energieverloop te verschaffen (zie E.M.I. principe als cyclische structuur). Door het “niet-ontwaren” van dit noodzakelijk verband in de “cyclische” structuur -  waarvan de “lineaire” slechts een beperkt onderdeel blijkt - wordt echter, in macroscopische omstandigheden, door maskering van de positieve waarneming, deze functie als een  negatief niet werkbaar principe (bewustzijn) volkomen opzij gezet.  Een niet-lineair maar cyclisch verbindend en sturend werkelijkheidsconcept (zeker niet op te vatten als religieus ttz. ideo- of theologisch! : zie hiervoor het werk “Beyond lineair  causality”) drong zich dan ook noodzakelijk bij hem op om de werkelijkheid tezelfdertijd als “zijnde” en als “bewust-zijnde” te kunnen vatten. Het kwantitatief bepaalbaar fysisch  “zijnde” alleen, slechts beantwoordend aan het eenrichtingstijdsverloop, kon uit zichzelf niet de kracht putten om “het waarneembaar werkelijke” volledig te verantwoorden. Het werd  daarvoor te sterk geïdentificeerd met de beperktheid van de enkel “beschrijvende” wetenschap. De mogelijkheid tot communicatie hierover vond hij daarom ook slechts in “een  sturende kunst” die hij als taal hanteerde om deze mogelijks - als effectief technologisch resultaat - een reële regelende rol te kunnen laten spelen tussen een “afzonderende  wetenschap” en een even noodzakelijk “verbindend denken” (E.M.I.principe : energie-materie-integratie). Beiden bleken immers noodzakelijke eigenschappen die - in breder  logische zin - hoorden bij het ontwikkelen van nieuwe, ditmaal “zin-techno-logische”  mogelijkheden. Het fysische probleem was immers dat door de huidige, als positieve  waarneming geconditioneerde en als absoluut erkende tijdsasymmetrie tussen verleden en toekomst, elk energieproces dat binnen die opvatting van de werkelijkheid gerealiseerd  werd niets anders kon dan een even absoluut verloop kennen naar maximale entropie (tweede wet) waardoor energie noodzakelijk “genivelleerd” moest eindigen. De  tijdsasymmetrie ging immers uit van slechts één onstuurbaar potentiaalverschil (tijd), waarvan onvermijdelijk “ordeafbraak” (pollutie) het gevolg moest zijn. Om het totale  probleem echter een “symmetrisch - logische” oplossing te kunnen geven diende dus niet enkel de tijd als “verloop” (als “zijn”) vanuit onevenwicht maar evenzeer een eraan  voorafgaande “tijdsintegratie” (als “bewustzijn” : zie hiervoor tevens “ijkwaarde-opstelling”) vanuit evenwicht een even noodzakelijke rol te spelen. Hierdoor verscheen de tijd  immers niet enkel meer als zogenaamd objectief gegeven alleen verstrijkend van A naar B. Maar ook als een stuurbare, in zichzelf reeds vooraf geïntegreerde symmetrie  optredend tussen de waarneming (inwendig onwaarneembare vorm : ontwerp) en het waargenomene (uitwendig waarneembare vorm). Hoe kon een waarnemer anders bestaan en  waarnemen? De bestaande werkelijkheid in het zogenaamde heden van “levende waarnemers” (“bewustzijnden”) diende immers logisch, ook als resultante van “bewustzijn” - zijnde  een integratie van tegenstellingen - kwalitatief reeds te bestaan om verder ook  kwantitatief (als verloop) onderzocht te kunnen worden. Het fysisch onderzochte heden bleek immers  niet de werkelijkheid zelf te zijn maar enkel het positief waargenomene ervan met slechts “lineair causale” eigenschappen. Wat in deze “kunst” op de korrel wordt genomen is dus  in geen geval de onjuistheid maar enkel de ontoereikendheid om alles voldoende te kunnen verklaren door een “lineair “causaal - wetenschappelijke” benadering volgend uit de  beperkingen van de eenzijdig positieve waarneming, waaruit weliswaar de energietechnologie maar ook haar pollutie ontsproot (axioma’s worden nl. nog absoluut als begin en  eindpunten opgevat en niet relatief als middelpunt).   De optimale “kunstuiting” die zich dan ook zou moeten aandienen als bewijs hiervan - naar analogie van de “cyclisch-causale” werkelijkheidsstructuur zelf - zou dan ook een reëel  “verbindend en sturend” technologisch energieconcept moeten zijn dat niet langer één (!) onevenwicht (potentiaalverschil of tijdsverloop) maar een vooraf ingebouwd, stuurbaar  evenwicht tussen twee (!) onevenwichten noodzakelijk maakt. Daardoor zouden dan de evenwichtseigenschappen van de entropie, reëel tot een hoger metastabiel evenwicht  kunnen worden opgetild, om ook “relatief”  in macroscopische omstandigheden te kunnen gelden. Hierdoor zou tevens het behoud van energie (eerste wet) niet enkel Universeel  maar ook in de technologie naar haar echte waarde kunnen worden ingezet. Daarmee tevens de deur openend naar compleet nieuwe inzichten over de werkelijkheid en haar “nieuw  - technologische” (of andere) - ditmaal zinvolle - mogelijkheden. Immers door de éénzijdigheid (absoluutheid) waarmee de “positieve, slechts lineaire causaliteit” in de waarneming  werd geconditioneerd - en daardoor slechts als gewoontewerking maar niet als logische verklaring haar weg vond in de techno-economie - bleef haar noodzakelijk  energiepotentiaalverschil logischerwijze ook onstuurbaar. Om binnen een “niet - contradictorische” maar logische verklaring van het werkelijk bestaande te kunnen blijven dient dan  ook haar éénzijdig lineair karakter van onevenwicht te worden bijgesteld ten voordele van het evenwicht tussen twee werkzame maar tegengestelde potentiaalverschillen  (symmetrische tijden). Dit door ook een bestaande “omgekeerde–causaliteit” in te voeren noodzakelijk om de integratie van tegengesteld werkzame “tijden” (een op- en afbouwend  potentiaalverschil) die aan de waargenomen éénrichtingstijd vooraf zouden moeten gaan een relatieve, stuurbare en daardoor ook logisch begrijpbare oplossing te kunnen geven.  Een louter “techno-logische” werkelijkheid “is er immers al”, ze heeft één richting maar verliest daardoor haar zin, haar betekenis (ordeverval van “zijn” en “zin”). Een  “waarnemerafhankelijke zin-technologische” werkelijkheid (evenwichtswerking) “is er nog niet”. Zij blijkt er ook niet zomaar te “zijn”, haar “zin-zijn” als werkelijkheid dient immers door  dieper bewustzijn gerealiseerd te worden.  
klik
klik
klik
klik
klik
klik